Vereiste van uitdrukkelijke toestemming

 

Naast de kennisgevingsplicht is de uitvoer van chemische stoffen die opgenomen zijn in deel 2 en 3 van bijlage I bij de PIC-verordening ook gebonden aan het bestaan van een geldige uitdrukkelijke toestemming van de aangewezen nationale instantie (ANI) van het invoerende land buiten de EU. Een vrijstelling kan alleen in uitzonderlijke gevallen worden toegekend:

  • Als het invoerende land niet binnen 60 dagen vanaf de datum van het verzoek om uitdrukkelijke toestemming gereageerd heeft, en aan alle voorwaarden zoals vastgelegd in artikel 14, lid 7, van Verordening (EU) Nr. 649/2012 is voldaan, kan de uitvoerder een vrijstelling van de vereisten voor uitdrukkelijke toestemming voorstellen.
  • Als de aangemelde chemische stof opgenomen is in deel 2 van bijlage I en uitgevoerd wordt naar een OESO-land, kan een voorstel tot vrijstelling van uitdrukkelijke toestemming in overweging worden genomen. Om een dergelijke vrijstelling aan te vragen moet de uitvoerder bewijsstukken leveren om aan te tonen dat voor de chemische stof een vergunning, registratie of autorisatie bestaat in het OESO-land in kwestie.

Voor chemische stoffen in deel 3 van de bijlage is deze vereiste niet van toepassing wanneer een positieve reactie inzake de invoer in de PIC‑circulaire van het Verdrag van Rotterdam wordt gepubliceerd en er aan bepaalde criteria wordt voldaan.

Een uitdrukkelijke toestemming blijft gedurende de periode van drie kalenderjaren geldig voor elke volgende uitvoer, tenzij anders bepaald in de voorwaarden van de uitdrukkelijke toestemming zelf. Ieder bedrijf in de EU kan gedurende deze drie jaren dezelfde chemische stof uitvoeren naar het land dat de uitdrukkelijke toestemming gaf (mits de voorwaarden van de toestemming dit toestaan), maar moet nog steeds aan de jaarlijkse kennisgevings– en opgaveverplichtingen voldoen. ECHA beheert een databank met alle bestaande en nieuwe kennisgevingen en antwoorden inzake uitdrukkelijke instemming.